We’ve updated our Terms of Use to reflect our new entity name and address. You can review the changes here.
We’ve updated our Terms of Use. You can review the changes here.

Over het uitroeien van een soort

from 7 Satirische Liederen by Joris Van de Moortel ~ Mauro Pawlowski

/

lyrics

Over het uitroeien van een soort

Wie laat de ander niet bestaan,
Al voor ge ‘t weet is ’t met ze gedaan,
En kan geen van ons nog verdergaan,
Al keerden we terug naar de maan.

Dat onbeholpen schuimend wezen,
Zichzelf te veel plek toegewezen.
Hoe bedreigend de uitroeiing,
Verzadigd met vragen van vergroeiing.
Niet in staat om de verwevenheid,
Te zien, vastklampend aan onderscheid,
Schreeuwend in een sloot om hulp,
Vloeit het kwaad ze uit hun gulp.
Als struikrovers in ’t open veld in nood,
Vinden ze afgepeigerd hun plotse dood.
Denk niet allen zonder pijn,
Omdat ze zo gewillig zijn.
Een die is en maakt,
Alles rondom hem en kraakt,
Vermenigvuldigd met de natuur,
Groeien hun eieren van ’t eerste uur.
We duwen ze ongevraagd in ’t graf,
En doppen onze handen in kuisheid af.
’t Is niets dan dood dat we scheppen,
Al wat er naast leeft te vertrappelen en op te scheppen.
Kunnen we echt verder zonder rouwen,
Wanneer enkel nog kraaien en kauwen,
Zingen en het verdorde land beminnen.
Je hoeft daarvoor geen vogelaar
Te zijn, die als fervente wandelaar,
Alle kennis van de natuur ziet vergaan,
En we in een vulgaire schaarste verdergaan,
Omdat we bij leven nooit iets anders hebben gezien,
Dan een opvliegende soort of tien.
Waarom in de geschiedenis enkel de oorlogsverhalen het halen,
En niet wat er rondzwierf in duizend vermenigvuldigde malen.
Heeft dan niemand op de uitvaart gehuild of bij zinnen,
Mooie schoenen, rechtop en de taal om te drukken,
Wat is volgens d’ ouden en jongen aan het rukken.
Weggemaaid op ’t middenveld, die liever kaarsen doven
Dan ’t oud gezang en ’t jong gepijp te zien en geloven
Kunnen we een kikker zien sterven,
Zonder de lege poel te willen erven.
Houdt dit pessimisme onze gemoederen bezig,
Of kijken we naar de realiteit gans afwezig,
Toch is fictie geen teken van enkel deze tijd,
En heeft de mens zich altijd met verhalen verblijd.
Zijn we niet allen ongeboren vruchten, die beminden,
Zich op een drempel tussen zijn en niet zijn bevinden,
Is de bedelaar “en passant” dan zo irritant, (op zen frans)
Om aan te kijken, de patiënt of de migrant.
Ook als het kalf verdronken lijkt,
Zijn er die geloven dat god de hand toereikt.
Er is geen god, enkel die droevige, bittere realiteit,
Dat wij uitroeien schijnbaar zonder spijt.
(Dat de mens uitroeit schijnbaar zonder spijt.)
We hebben de taart te lang laten bakken,
De appels tot moes laten verzakken.
En wat met hen die doemsdagargumenten
Afvuren, heus niet met holle prenten.
Och de mens, geen benul dat hij schaadde,
En zichzelf oogverblindend verraadde.
Al zijn de ongeboren vruchten rijp,
Is van dit alles wat ik begrijp,
Dat we ’t ruilden voor een narrenpijp.
Is de wereld gemaakt tot een puinzooi,
Waarin we allen onverholen zoeken in het hooi.
Schrapen zeven zeeën leeg en halen alles uit de lucht,
Ten dienste van onze gepantserde burcht.
Zijn de steden niets dan een gekleed abattoir,
Waar de natuur zich koestert in de spleten van ’t trottoir.
Waar hebben we de aarde mee belast,
Van overmoed en de fantast.
De gast die alles heeft opgevreten,
Laat haar achter gans bescheten.
Als een plee die niet spoelt,
Omdat de prop er niet voor is bedoeld.
Het heeft geen zin de vliegen nog te weren,
En uzelf van ’t graf om te keren.
Laat de kevers die er nog zijn,
Genieten van de mest en wijn.
Verstoot de nar niet roeiend als een gek,
Willen we onszelf niet begraven in de tuin ’s drek.
Laten we door de nacht heen branden,
En juichend schreeuwen in onze handen.
Mogen onze ogen nog lonken,
Of zijn we enkel dronken.
Heeft er daadwerkelijk van alles bestaan,
En is het niet enkel door de mens vergaan.
Er is geen oorspronkelijke natuur,
Die er nog bijligt als in het genoemde eerste uur,
Alles is gedoemd toch alles leeft.
Vertrappelen wat er zich op d’ aarde begeeft,
Getuigt allerminst van een diep bezonnen heerschap,
Regerend over ons zelf aangelegde woestijnlandschap.
Deze extinctie dwingt om moraal,
Mee te nemen in ons verhaal,
Dat in veel aspecten lijkt,
Op de zondeval waar het einde prijkt,
En onze fysieke entiteit,
Niet wil geloven in een drastische eindigheid.
Zonder een moraal-monster te willen zijn,
En liever een sater dan een heilige met pijn,
Zichzelf de kunst maakt op de drempel te leven,
En je in een nauwer wordende wereld te begeven.
Wie de drempels kent, hun aard weet prijs te geven,
Moet van al ’t uitsterven niet beginnen beven.
Het zijn net de stille woorden,
Die kunnen leiden naar beter oorden.
Of zoals Nietzsche het al zei,
De wereld bestier je met een duivenei.

O de werkelijkheid is mysterieus,
O de dingen zijn fabuleus,
O onze invloed is minutieus,
Doch onze nalatenschap desastreus.
Wat is het nieuwe normaal,
En is deze nog te verbinden met onze moraal.
Al onze kennis verdwijnt,
Wanneer onze omgeving wegkwijnt.
Op zich is onze wereld niet fataal,
Maar het wordt allemaal wel erg banaal.
Wie de tijd weet stilgezet,
Roept onverbiddelijk op tot verzet.
Meer nog dan suïcidaal,
Gaan we tekeer als een vandaal,
En streven naar het priester-ideaal,
Verdrongen op weg naar het decadente tribunaal
Die de zin geen betekenis of richting weet te geven,
En zich zonder trillen met de hamer weet uit te leven.
AL maakt de beul het nog zo grof,
’t is ’t pessimisme dat mijn haren trof.
Moeten we heel de aarde blussen,
Om ons geweten te sussen,
Wie hoort nog ’t geflirt van de ochtendmussen,
Oorverdovend op mijn kop dat kussen.

credits

from 7 Satirische Liederen, released September 7, 2019
tekst en muziek ~ text & music Joris Van de Moortel
vokalen ~ voice Mauro Pawlowski

license

all rights reserved

tags

about

Sonic Poet

artist

contact / help

Contact Sonic Poet

Streaming and
Download help

Report this track or account

If you like Sonic Poet, you may also like: