Nu is die danser wel goed zot,
Als hij in ’t rond springt voor ’t genot,
Met een fluit die o zo bot,
De duivel drijft al uit zijn kot.
Wanneer houdt die narrendans nu stop,
Al dagen lang het houdt niet op.
De nacht afschuimend, loopt te gapen,
En hij die op zijn luit lag te slapen.
Komt allen nu maar kijken,
Hoe ze scheef hun viool strijken.
Wat kunnen we ze offreren,
Zodat ze een ander gaan eren.
Werden ze maar gauw doorgestuurd,
En een ander orkestje ingehuurd,
Om in dat hoopje botten,
Hun plaats te ravotten.
Van al dat fluiten en zingen,
Gaan er nu toch koppen aan het springen.
Ze vormen een cirkel tot in ’t bos,
En vleien zich te midden neer in ’t mos.
Omringen zich met gevulde vaten,
Om de nacht mee door te praten.
Geen van hen blijkt hun naam te weten,
Of hoe ze vroeger hebben geheten.
Al klinkt het nog zo schoon,
Ze zitten geenszins in toon.
Krijgen ze dan nooit genoeg,
Ook als is het nog zo vroeg.
Laten de vogels nu toch fluiten,
Dan komen we nog eens buiten.
Van niets dat ik hoor op aard,
Is zo de naam van zotheid waard,
Zeg wie kan nu niet bekennen,
Dat hij aan die tonen is gaan wennen,
En zich vervoegt om anderen te jennen,
Met luide klanken zonder nut,
Spelend tot ieder is uitgeput,
Rondtrekken naar elk oord,
Tot eenieder het heeft gehoord.
Voor al wie oren heeft luister en leer,
En komt steeds vragen voor meer.
Eer we denken aan slapengaan,
Waarom niet eerst allen spontaan,
Het woord voegen bij de daad,
En spelen tot de dageraad.
Als onze lieven komen kijken,
En niet struikelen over de lijken,
Met stille bries ons de nacht bracht, die heet,
De dwaasheid aan het dansen bracht, bij de vleet.
Wint weinig bekend van het onbekende,
En we allen onze ziel herkenden.
Vervloek niet langer hasjiesj’ taal,
We zijn één in één verhaal,
Al horen we niet goed wat er gaande is,
Weten niet te luisteren naar deze uitgelopen mis.
Waarin niet wordt gepreekt,
Geen enkel geloof bespreekt.
En moeten we Apollo’s luit vertrouwen,
Of om de invloed van Dionysus’ fluit rouwen,
Het beste lijkt dat ze gewoon elkander trouwen,
Tezamen voluit zingen en dansen uit onze mouwen,
Op luiten en fluiten bespeeld door vrouwen,
Wel laat hen de kar maar douwen,
En de wereld toevertrouwen.
Zij weten het wel schoner te bouwen.
credits
from 7 Satirische Liederen,
released September 7, 2019
tekst en muziek ~ text & music Joris Van de Moortel
vokalen ~ voice Mauro Pawlowski
Duval Timothy’s latest is a collection of deft and delicate piano compositions, alternately mournful and freewheeling. Bandcamp New & Notable Oct 14, 2017